Verbinding onderbroken. Opnieuw proberen...

‘Ja maar ik zat in een Franse gevangenis’

prison-1.png

Recente jurisprudentie over verschoonbaarheid van overschrijding van de bezwaartermijn

Vorige maand verschenen enkele interessante uitspraken over verschoonbaarheid van overschrijding van de bezwaartermijn. Daarover meer in dit artikel.

Bezwaarschriften en beroepschriften die niet op tijd zijn ingediend, worden niet-ontvankelijk verklaard. Niet-ontvankelijkverklaring blijft evenwel achterwege als de termijnoverschrijding verschoonbaar is, oftewel als ‘redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest’, aldus artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarbij kan het gaan om de situatie dat de betrokkene te laat was vanwege bijzondere persoonlijke omstandigheden en ook om de situatie dat ‘de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel is gaan lopen zonder dat de belanghebbende voldoende op de hoogte is gesteld van zijn bevoegdheden op dat punt’ (Kamerstukken II 1988/89, 21221, 3, p. 131).

Een succesvol beroep op verschoonbaarheid in de zin van artikel 6:11 is in de praktijk niet eenvoudig. Nico Verheij in zijn oratie (Universiteit Maastricht) hierover: ‘je moet een heel sterk verhaal hebben’.

Hoe heeft de beoordeling van de wel of niet verschoonbaarheid dan in de praktijk plaats? Op Stibbeblog staat een handzaam algemeen overzicht hierover. Op deze plaats wordt niet zo’n algemeen overzicht gegeven, maar wordt aan de hand van recente jurisprudentie (april 2019) de praktijk omtrent artikel 6:11 Awb geïllustreerd.

Vorige maand verschenen twee uitspraken van twee van de hoogste bestuursrechters, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep, die mooi illustreren dat een succesvol beroep op verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 inderdaad niet zomaar van de grond komt:

De ABRvS-uitspraak

De appellant in deze zaak voerde aan dat het betreffende bestuursorgaan hem op het verkeerde been zou hebben gezet, dat hem in een gesprek met gemeentefunctionarissen (marktmeester en een ambtenaar) ten onrechte het besluit in primo in kwestie niet is uitgereikt, dat hij toen niet is gewezen op de mogelijkheid van het maken van bezwaar en dat hem door de ambtenaar in het gesprek is toegezegd dat er een oplossing zou komen (en de appellant meent dat hij daarop had mogen vertrouwen). Daarom zou zijn overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar zijn (r.o. 4). De Afdeling gaat er niet in mee:

  • Het is niet van belang dat het besluit in primo niet aan de appellant is uitgereikt. Het gaat om het moment van het op de hoogte geraken van het besluit (r.o. 5.3);
  • De appellant had zelf moeten informeren en onderzoeken hoe hij bezwaar kon maken tegen dit primaire besluit. Het bestuursorgaan hoefde hem niet in het hiervoor genoemde gesprek op de mogelijkheid daarvan te wijzen (r.o. 5.3);
  • Het gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat er een oplossing zou komen, gaat volgens de Afdeling ook niet op: ‘Weliswaar staat in het verslag van het gesprek (…) dat de problematiek nader wordt uitgezocht en vervolgens geprobeerd wordt om met een oplossing te komen, maar dat is niet aan te merken als een concrete en ondubbelzinnige toezegging op grond waarvan [appellant] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij geen bezwaar hoefde te maken. Evenmin mocht [appellant] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de aan [belanghebbende] verleende vergunning voor een standplaats zou worden ingetrokken. Verder heeft het college [appellant] geen nieuwe termijn mogen aanbieden om alsnog bezwaar te maken. Zoals volgt uit bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3451), is de in artikel 6:7 van de Awb vervatte termijn voor het maken van bezwaar van openbare orde en is deze niet afhankelijk van partijen’ (r.o. 5.3).

De uitkomst is aldus dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het hoger beroep is dan ook ongegrond (r.o. 6).

De CRvB-uitspraak

Ook bij de Centrale Raad slaagt het beroep op artikel 6:11 niet. De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft het indertijd gemaakte bezwaar van de appellant in deze zaak niet-ontvankelijk verklaard ‘omdat het na de bezwaartermijn is ontvangen en appellant geen reden heeft gegeven waarom hij te laat bezwaar heeft gemaakt’ (r.o. 1.4). De vraag in deze zaak was of deze overschrijding al dan niet verschoonbaar was: de appellant was gedetineerd in Frankrijk en zou door die detentie niet in de gelegenheid zijn geweest tijdig in bezwaar te gaan. De Centrale Raad gaat hier niet in mee. De detentie is geen omstandigheid die voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 zorgt, ‘omdat niet is gebleken dat appellant vanuit zijn detentie in Frankrijk niet in staat zou zijn om ervoor te zorgen dat hij (tijdig) op de hoogte zou worden gebracht van zijn post’ (r.o. 4.2). Specifieke omstandigheden in deze zaak zijn van belang daarvoor:

  • Tijdens de betreffende primaire besluitvorming was er reeds contact tussen de Svb en de advocaat van de appellant over zijn detentie en ‘[u]it het daarvan opgemaakte rapport blijkt niet dat er afspraken zijn gemaakt over toezending van eventuele post door de Svb. Gebleken is dat daarin wel was voorzien, omdat appellant een postbus had genomen, waarnaar het besluit van 23 november 2009 is toegezonden.’ De appellant is, aldus de Centrale Raad, verantwoordelijk voor het op de hoogte worden gebracht van de inhoud van de ontvangen post (r.o. 4.2);
  • Een andere relevante omstandigheid is dat de appellant op 8 januari 2010 de Svb heeft gebeld over de besluitvorming. Het betreffende telefoonrapport leert dat de appellant op de hoogte was van de besluitvorming in kwestie. ‘Appellant had daartegen (alsnog) bezwaar kunnen maken’, aldus de Centrale Raad (r.o. 4.2).

Ook in deze zaak is er dus geen sprake van een geslaagd hoger beroep (r.o. 4.3).

In wat voor situatie kan er dan wel een succesvol beroep op artikel 6:11 Awb worden gedaan? Oftewel, wanneer is er wel sprake van een ‘heel sterk verhaal’? Ook daarvan biedt de jurisprudentie uit april 2019 van een van de hoogste bestuursrechters een voorbeeld: CRvB 3 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1280. In deze zaak was er aan de zijde van het bestuursorgaan, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dermate slordig opgetreden dat het beroep op artikel 6:11 Awb wel succesvol was:

‘Vastgesteld kan worden dat het Uwv geen verzendadministratie heeft. Verder staat vast dat geen notitie is gemaakt van het telefoongesprek dat een medewerker van het Uwv op 19 april 2017 met betrokkene heeft gevoerd en dat het Uwv in de brief van 21 april 2017 aan betrokkene een foute datum heeft vermeld als einddatum van de bezwaartermijn. Betrokkene is met de brief van 21 april 2017, toen zij nog niet werd bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener, fout voorgelicht door het Uwv. Pas door het telefonisch contact van haar kort daarvoor ingeschakelde gemachtigde met het Uwv op 19 juni 2017 is de fout voor betrokkene kenbaar geworden’ (r.o. 4.2).

Onder deze omstandigheden was er volgens de Centrale Raad wel sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Kortom: van verschoonbaarheid is niet snel sprake, maar in sommige gevallen zullen bestuursorganen toch coulant moeten zijn.

Coen Modderman (juridisch domein, Haute Equipe)

 

Terug naar overzicht
coen.jpg
Coen Modderman
Juridisch adviseur
prison-1.png

Samen met ons leg je de basis voor maatschappelijk resultaat.